Van belang bij de waardering van nabestaandenpensioen is onder meer de kans dat deelnemers een partner hebben of zullen hebben. In de afgelopen jaren zijn herhaaldelijk pleidooien gevoerd voor een uniforme partnerdefinitie. De Stichting van de Arbeid heeft er in 2015 toe opgeroepen om in elk geval te regelen dat ongehuwd samenwonenden met een notariële samenlevingsovereenkomst onder het partnerbegrip vallen. Deze definitie speelt een rol bij de bepaling van de partnerfrequenties. Generieke partnerfrequenties leiden vanuit waarderingsperspectief potentieel tot een onderschatting van de waarde van het (latent) nabestaandenpensioen, omdat daarvoor ook bijzondere nabestaandenpensioenen relevant zijn. De toezegging behoudt immers waarde ook als de hoofdverzekerde inmiddels niet langer gehuwd is.
Het is van oudsher gebruikelijk dat fondsen een leeftijdsverschil tussen man en vrouw van drie jaar veronderstellen. In realiteit zien wij ten eerste dat dat verschil asymmetrisch is. Dat wil zeggen: de mannelijke hoofdverzekerde kan bijvoorbeeld gemiddeld drie jaar ouder zijn dan de vrouwelijke medeverzekerde, terwijl de vrouwelijke hoofdverzekerde niet drie maar gemiddeld twee jaar jonger is dan de mannelijke medeverzekerde. Ten tweede zien wij dat de leeftijdsverschillen leeftijdsafhankelijk zijn: hoe ouder de deelnemer, hoe groter het gemiddeldeleeftijdsverschil bij mannen en hoe kleiner het gemiddelde leeftijdsverschil bij vrouwen. Ook de sector waarin de deelnemers werkzaam zijn en het inkomensniveau van de deelnemers kunnen van invloed zijn op (de spreiding in) de gemiddelde leeftijdsverschillen. Het veronderstelde leeftijdsverschil is onderdeel van de grondslagen voor de vaststelling van de technische voorziening en moeten worden gebaseerd op ‘prudente beginselen’. Gelet op demografische en economische ontwikkelingen is het verstandig om de van oudsher gebruikelijke “man drie jaar ouder dan vrouw” eens te toetsen en indien nodig bij te stellen.
Om diverse redenen is het sterftepatroon belangrijk bij de waardebepaling van het nabestaandenpensioen. Traditioneel maakt Willis Towers Watson in de ervaringssterftemodellering onderscheid naar hoofd- en medeverzekerden. Onder medeverzekerden blijkt in de jaren kort na overlijden van de hoofdverzekerde sprake van rouwsterfte, ook wel het broken heart syndrome genoemd. In de nieuwe versie van het model, die in september naar buiten wordt gebracht, kunnen wij ook onderscheid maken tussen de sterfte voor een samenwonende en voor een alleenstaande deelnemer. Dit nadat wij in eerdere onderzoeken hadden geconcludeerd dat de overlevingskansen bij alleenstaanden aanzienlijk lager zijn dan bij samenwonenden.
Elk van de hiervoor genoemde grondslagen is behalve bij de waardering van de verplichtingen ook relevant bij omzettingen van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen en vice versa. Omdat de omzettingen collectief actuarieel neutraal moeten plaatsvinden en omdat de voorwaarden voor mannen en vrouwen identiek moeten zijn, kunnen individuele omzettingen tot relatief grote individuele resultaten leiden. Met name vanwege het veronderstelde leeftijdsverschil heeft een euro nabestaandenpensioen voor een mannelijke hoofdverzekerde immers een veel hogere waarde dan een euro nabestaandenpensioen voor een vrouwelijke hoofdverzekerde. Het is gerechtvaardigd en zou naar onze mening ten minste overwogen moeten worden om in de vaststelling van de omzettingspercentages rekening te houden met selectie-effecten ten gevolge hiervan.