De zogeheten dubbele transitie lijkt een manier om de overgang naar een nieuw pensioenstelsel pijnloos te te laten verlopen. Wichert Hoekert stelt dat dit een te mooie voorstelling van zaken is.
Lukt het minister Koolmees om voor Prinsjesdag een stap te zetten richting een nieuw pensioenstelsel, en zal die stap gelijkenissen vertonen met de schets die was opgenomen in het gelekte akkoord tussen FNV en VNO-NCW van einde mei? Dat gelekte akkoord verschilde in veel opzichten van de pensioenparagraaf uit het regeerakkoord, maar een belangrijk gemeenschappelijk kenmerk is dat ze beide uitgaan van de dubbele transitie.
De dubbele transitie moet het onmogelijke mogelijk gaan maken. Door de afschaffing van de doorsneesystematiek te laten samenvallen met de overgang naar een nieuw pensioencontract zouden de kosten van de transitie, eerder becijferd op tientallen miljarden, enorm kunnen worden beperkt. Door de afschaffing van de doorsneesystematiek wordt de pensioenopbouw bij jonge leeftijden hoger en bij hoge leeftijden lager. Dat betekent dat ouderen erop achteruitgaan in pensioenvooruitzicht. De overgang naar een ander contract zou, zo is de gedachte achter de dubbele transitie, juist – en met name voor die groep – een voordeel opleveren. Dat voordeel kan worden beschouwd als compensatie.
Het moge duidelijk zijn dat het de transitie aanzienlijk vergemakkelijkt als compensatie min of meer gratis blijkt te kunnen worden verstrekt. Het is echter de vraag of die oplossing op kan gaan, en zeker of die in alle gevallen op kan gaan.
Feitelijk komt de dubbele transitie er – idealiter – op neer dat gesteld wordt dat de huidige herverdeling vanwege de doorsneesystematiek exact spiegelbeeldig is aan de herverdelingen vanwege het ftk. Alleen als dat zo is, kan de dubbele transitie volledige compensatie bieden.
De herverdelende werking van het ftk is hoofdzakelijk gelegen in de buffersystematiek. Als van huidig fondsvermogen en huidige premie – via de buffer - een deel naar toekomstige deelnemers gaat, en als dat in het nieuwe contract niet meer het geval is, dan is dat aspect inderdaad te beschouwen als een voordeel van overgang naar het nieuwe contract. Dat zou bij overgang naar persoonlijke pensioenvermogens (zoals het regeerakkoord voorstaat) of een ambitieovereenkomst (zoals in het gelekte akkoord) het geval kunnen zijn. Bij veel fondsen is de premiedekkingsgraad echter lager dan de fondsdekkingsgraad, zodat naar niet gesteld kan worden dat een deel van de premie naar toekomstige deelnemers gaat. Het voordeel dat nodig is om de dubbele transitie te realiseren moet dan volledig ontstaan door huidig fondsvermogen dat bij voortzetting aan toekomstige deelnemers zou toevallen daarvoor aan te wenden – of door in het nieuwe contract vergelijkbare lage, of nog lagere premiedekkingsgraden toe te staan. De dubbele transitie opent in dat geval de deur naar onderfinanciering in het nieuwe contract – en daarmee naar beschadiging van het vertrouwen van deelnemers.
De dubbele transitie kan daarnaast sowieso niet opgaan voor de duizenden pensioencontracten waar het ftk niet van kracht is – dat wil zeggen voor premieovereenkomsten en verzekerde regelingen waar bij de afschaffing van de doorsneesystematiek sprake is van achteruitgang in pensioenvooruitzicht. Ook daar wordt de toekomstige opbouw door de overgang op vlakke premiestaffel dan wel degressieve opbouw voor huidige werknemers immers lager. In al die gevallen zullen voor de compensatie, áls men die aan de orde vindt, andere financieringsbronnen moeten worden gevonden.
De verleiding is groot om de dubbele transitie te omarmen, en wellicht zelfs – om de werking ervan te borgen – om tegemoetkomingen te doen in de discontering in het nieuwe pensioencontract en afstand te doen van de risicovrije rente. Die verleiding kan schadelijke gevolgen hebben, zoals schijncompensaties, en kan daarmee de kiem vormen voor toekomstige teleurstellingen. Dat geldt des te meer als de wijziging van disconteringsvoet ook opgebouwde rechten en aanspraken zou treffen.
Zowel de afschaffing van de doorsneesystematiek als de wijziging van het contract kunnen het Nederlandse stelsel zonder twijfel ten goede komen – maar ze zijn twee in essentie onafhankelijke kwesties. De dubbele transitie kan in specifieke omstandigheden een wondermiddel zijn, maar in de meerderheid van de regelingen niet. Uiterste waakzaamheid is op zijn plaats.
Wichert Hoekert is hoofd vaktechniek bij Willis Towers Watson.