Op 11 juni is het advies van de commissie parameters gepubliceerd. In veel opzichten is dat naar verwachting: de maximaal te hanteren verwachte parameters worden verlaagd. Voor zakelijke waarden daalt het netto te veronderstellen rendement bijvoorbeeld van 6,75% naar 5,6%. De nieuwe parameters gelden voor alle op grond van het FTK voorgeschreven berekeningen die na 1 januari 2020 worden uitgevoerd, waaronder dus de eerst in te dienen herstelplannen. In een apart artikel gaan wij uitvoeriger in op het advies over de wijziging van de UFR-methodiek.
In de maximaal te veronderstellen parameters is de structuur gehandhaafd. Dat wil zeggen dat nog steeds sprake blijft van looptijdsonafhankelijke rendementsveronderstellingen, en niet van risicopremies boven de risicovrije rente. Fondsen kunnen in herstelplannen dus royale herstelkracht blijven veronderstellen in de eerste jaren. Desalniettemin zal de herstelkracht aanzienlijk afnemen. Het ministerie schat de stijging van de kritieke dekkingsgraden op 6,5%. De UFR zorgt er daarnaast naar verwachting voor dat de dekkingsgraden (zij het pas vanaf 2021) afnemen. Nadat fondsen afgelopen week meer ademruimte kregen voor kortingen vanwege aanhoudend dekkingstekort (vanwege de in het pensioenakkoord geboden tegemoetkoming dat deze alleen nodig zijn voor zover de dekkingsgraad onder de 100% ligt), neemt hierdoor de kans op kortingen vanwege onvoldoende herstelkracht juist aanzienlijk toe.
Behalve voor herstelplannen zijn de parameters met name van belang voor de kostendekkende premie, indien daarbij gebruik wordt gemaakt van rendementsdemping. Conform onze veronderstelling (mede op basis van de eerdere toepassing in 2014, toen fondsen voor 2015 nog van de oude parameterset uit mochten gaan mits de premie in 2014 werd vastgesteld) hoeven de parameters pas voor de premie van 2021 te gelden – mits de premie voor 2020 in 2019 wordt vastgesteld. Omdat de premie voor 2021 doorgaans in het vierde kwartaal van 2020 wordt vastgesteld, mag het veronderstelde rendement vastrentende waarden dan nog voor vijf jaar worden gefixeerd op de huidige UFR-methodiek. In 2021 zullen premiedekkingsgraden van fondsen die gebruik maken van maximale rendementsdemping dus stijgen, in de richting van de 100% die in het nieuwe contract zal worden afgedwongen.
Einde 2020 vindt bij veel fondsen een VPL-inkoop plaats. Een belangrijke vraag daarbij is of daarbij van de premiedekkingsgraad 2020 mag worden uitgegaan, die nog uitgaat van de huidige parameterset. Die vraag blijft in het advies en de begeleidende brief van het ministerie ongeadresseerd.
Voor het nieuwe contract waarover kabinet en sociale partners vorige week een principe-akkoord bereikten zijn de rendementsparameters van minder belang. De nieuwe UFR-systematiek speelt daarin wel een rol, en zal onder meer tot gevolg hebben dat de aanspraken die aan jongeren kunnen worden toegekend bij degressieve opbouw lager worden dan ze zouden zijn bij de huidige UFR-systematiek.
Verder worden de scenariosets voor haalbaarheidstoetsen en de uniforme rekenmethodiek vanwege het advies opnieuw gekalibreerd. URM-uitkomsten zullen dus ten gevolge van de nieuwe set anders uitvallen dan bij de eerste publicatie ervan via het Pensioenregister, die later dit jaar aanstaande is. Daarnaast ontstaat de kans dat mediane pensioenresultaten niet langer voldoen aan de geformuleerde risicohouding.