Op dinsdag 12 november verzorgde Willis Towers Watson in Maarssen een ontbijtsessie over de beleggingsaspecten van het pensioenakkoord. Wichert Hoekert verzorgde een algemene inleiding over de ontwikkelingen omtrent het pensioenakkoord, waarna Hasse de Bie inging op de beleggingsaspecten ervan.
Bij de analyse van de effecten van de nieuwe contractsvormen die het pensioenakkoord mogelijk maakt zal in eerste instantie vaak een ongewijzigd beleggingsbeleid worden verondersteld. Dat is een gemiste kans, want daardoor blijven optimalisatiemogelijkheden die in die contractsvormen ontstaan buiten beeld. In beginsel is het logisch dat sociale partners de risicohouding handhaven, maar door de wijzigingen in het contract is een ander risicoprofiel nodig om recht te doen aan die risicohouding. Dat betekent ook dat het strategisch beleid opnieuw moet worden vormgegeven, met nieuwe vrijheidsgraden. Daar ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor het bestuur in de uiteindelijke transitie.
“Bij het pensioenakkoord hebben sociale partners en pensioenfondsbestuurders een eigen rol”
Wichert Hoekert | Amstelveen
Het heeft lang geduurd, maar afgelopen juni lag er dan eindelijk een pensioenakkoord op tafel. Wat is er sindsdien gebeurd? Wat kunnen we verwachten? Wichert Hoekert, hoofd vaktechniek WTW, schetst de ontwikkelingen. Voor de pensioenfondsbestuurders ziet hij een duidelijke rol.
Het huidige pensioencontract is gevoelig gebleken voor schommelingen op de financiële markten en de ontwikkeling van de levensverwachting. Daarnaast en bovendien sluit het niet langer aan bij de veranderende arbeidsmarkt . Drie belangrijke redenen voor een herziening van het pensioenstelsel. ‘Het pensioen was van oudsher een sociaal contract. Het schuift nu meer op naar een financieel product. Die tendens wordt door het pensioenakkoord voortgezet en zelfs afgedwongen’, stelt Hoekert. ‘Daar kan je van alles van vinden, maar een positief aspect ervan is dat het ruimte biedt voor keuzevrijheid en maatwerk.’
Invoering van het nieuwe pensioencontract betekent dat de pensioensector te maken krijgt met ingewikkelde kwesties: de afschaffing van de doorsneesystematiek en de manier waarop dit gecompenseerd moet worden, de contractkeuze (gaat een fonds voor een collectief contract of voor een dc-achtige variant?), en het invaarbesluit: gaan de bestaande pensioenaanspraken mee naar het nieuwe stelsel? ‘De eerste twee punten, de afschaffing van de doorsneesystematiek en de contractkeuze, zijn het primaat van de sociale partners’, stelt Hoekert. ‘Maar bij het invaren speelt de pensioenfondsbestuurder een belangrijke rol. Die moet beoordelen of het evenwichtig is.’
‘Is een pensioenfonds de aangewezen instantie om een pensioenregeling uit te voeren?’ vraagt Hoekert. ‘Ja, dat kan’, vindt hij. Maar hij wijst pensioenfondsbestuurders erop dat in een dc-achtig contract de evenwichtigheid niet langer het voornaamste onderwerp van gesprek is. ‘De focus verschuift dan naar tegenwicht bieden, bijvoorbeeld aan instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het beleggingsbeleid.’
Het kabinet streeft naar invoering van het nieuwe pensioencontract in 2022. Dat is snel. Voor de buitenwereld lijkt het misschien of er niet veel gebeurd is sinds de totstandkoming van het pensioenakkoord in juni, maar dat is wel degelijk het geval. Hoekert: ‘Minister Koolmees heeft een stuurgroep ingesteld met tien technische werkverbanden die allemaal vanuit de techniek een onderwerp bezien. Het is niet de bedoeling dat politiek hier een rol speelt; in de werkverbanden gaat het puur om de technische uitwerking.’ Eén werkverband richt zich op het financieel Toetsingskader (FTK). De oude pensioenaanspraken vallen onder het FTK en het FTK blijft dus van belang als de oude aanspraken niet worden ingevaren in de nieuwe contracten. Hoekerts verwachting is dat het FTK verder wordt aangepast en meer zal gaan aansluiten bij de ambitieovereenkomst.
Een ander werkverband betreft de Wet Verbeterde Premieregeling (WVP). Inmiddels ligt de evaluatie van de WVP bij de Tweede Kamer. ‘De conclusies daarvan vallen tegen’, stelt Hoekert. ‘Van de mogelijkheid om te kiezen voor een variabele pensioenuitkering wordt nauwelijks gebruikgemaakt, en het is wat ons betreft jammer dat de mogelijkheden om variabel tot default te maken niet worden verruimd.’
Er is ook een werkverband dat gaat over invaren. ‘Gaan de rechten en aanspraken uit het FTK naar een nieuw contract? En als dat gebeurt, hoe moet dat dan? Blijft 1 euro aanspraak in het FTK ook 1 euro in een ambitieovereenkomst?’ Volgens Hoekert ligt dat laatste niet voor de hand. Er zijn straks immers geen buffers, zodat er sneller wordt geïndexeerd en een aanspraak meer waard wordt, althans bij een positief eigen vermogen. Hij verwijst naar een paper hierover van Netspar. ‘Een goede denkrichting met een pragmatische invulling.’
Het fiscaal kader is onderwerp van een werkverband. ‘Nu stelt de fiscus grenzen aan de hoogte van de uitkering. Straks bepaalt het fiscale kader wat je mag betalen, dus de maximale premie. Dit werkverband zal aangeven hoe dit gebeurt en wanneer het niveau herijkt wordt. Bijvoorbeeld dat het eens in de zoveel jaar wordt aangepast, afhankelijk van het renteniveau.’ En tot slot is er een werkverband waarin de informatieverschaffing centraal. ‘Communicatie is belangrijk. Het uitgangspunt is hoe je het draagvlak voor het stelsel kunt behouden en verbeteren.’ Volgens Hoekert lukt dit alleen als het stelsel goed uit te leggen valt. ‘Het gevaar is wel dat de eisen aan de communicatie nog meer toenemen.’ Bovendien zijn er straks twee contractvormen. Het is de kunst om op een consistente manier te communiceren, zodat deelnemers het begrijpen en de contracten kunnen vergelijken.
Voordat het pensioenakkoord in 2022 ingaat, moeten er nog allerlei beslissingen genomen worden. De rol van de sociale partners is groot. Zij zullen onder andere besluiten nemen over de contractvorm. Maar Hoekert benadrukt ook de verantwoordelijkheden van pensioenfondsbestuurders. Wordt er straks bijvoorbeeld liggend fondsvermogen ingezet om de afschaffing van de doorsneesystematiek te compenseren? ‘Daar hoort dan bij dat fondsbestuurders vragen stellen over de evenwichtigheid’, zegt Hoekert. Ook bij het invaren van oude aanspraken in nieuwe contracten is de rol van de pensioenfondsbestuurders groot. ‘Het is aan de fondsbestuurders om erop toe te zien dat dit evenwichtig gebeurt.’
“Het nieuwe pensioencontract biedt kansen voor leeftijdsafhankelijk beleggen”
Hasse de Bie | Investment consultant
Het nieuwe pensioencontract heeft invloed op het beleggingsbeleid. ‘De spelregels veranderen. Dat biedt pensioenfondsen bijvoorbeeld de mogelijkheid om ook in het collectieve contract leeftijdsafhankelijk te beleggen voor de deelnemers, of om leeftijdsafhankelijk rendement toe te kennen’, stelt Hasse de Bie, investment consultant WTW.
In de huidige situatie bouwen pensioenfondsen een buffer op.. Straks verandert dat. ‘In de ambitieovereenkomst stuur je op een dekkingsgraad van 100 procent. Bij 110 procent kun je 10 procent uitdelen aan de deelnemers. Ineens, of bijvoorbeeld vijf jaar lang 2 procent.’ Daar staat tegenover dat fondsen direct moeten korten als de dekkingsgraad daalt onder de 100 procent. ‘Nu wordt alles uit de kast getrokken om kortingen te voorkomen, maar in het nieuwe stelsel zijn kortingen een regulier sturingsmiddel’.
Fondsen kunnen straks leeftijdsafhankelijk beleggen. ‘Dat heeft impact’, zegt de Bie. ‘Hoe raakt dit uw beleggingsbeleid?’ Nu hanteren DB-regelingen één beleggingsbeleid. Straks kunnen fondsen bijvoorbeeld op cohortniveau hun beleggingsbeleid bepalen. De jongeren, die nog decennialang van hun pensioen verwijderd zijn, kunnen zich meer risico’s permitteren dan de groep in het leeftijdscohort dat dichtbij pensionering zit. ‘Als je kijkt naar life cycle beleggen in een DC-omgeving, zie je dat jongeren veel meer rendement zoekende beleggingen in hun portefeuille hebben’, zegt De Bie. Een fonds kan ervoor kiezen om het beleggingsbeleid op te delen in leeftijdscohorten. Als voor iedere leeftijd een apart cohort wordt ingericht, wordt een life cycle principe mogelijk. Als we een gangbare lifecycle profiel vertalen naar een collectieve beleggingsmix, uitgaande van een gemiddelde fondspopulatie, dan zien we dat het percentage zakelijke waarden in die fictieve geaggregeerde mix aanzienlijk groter is. Mogelijk is dat toe te schrijven aan extra vrijheidsgraden die ontstaan als je de optimalisatievraag per cohort stelt, maar populatiekenmerken, praktische beperkingen en de werking van spreidingsmechanismes in het huidige contract spelen vermoedelijk ook een rol. Een eenduidige conclusie is zodoende niet te trekken, maar duidelijk is wel dat het beleggingsbeleid bij toedeling naar cohorten op totaalniveau mogelijk afwijkt van de optimale collectieve portefeuille uit het huidige contract.
De Bie vertelt dat DNB in een studie de meerwaarde van leeftijdsafhankelijk maatwerk in het beleggingsbeleid heeft onderzocht. Hieruit blijkt dat het ook bij jongeren optimaal is om meer rente af te dekken. ‘Maar omdat het ook optimaal is om veel naar aandelen te alloceren, is het in de praktijk heel lastig om in een life cycle renteafdekking te realiseren voor jongeren. Dat kan als een beperking worden beschouwd in de huidige individuele DC-regelingen.’ Sommige mensen vragen zich af of renteafdekking nog in dezelfde mate nodig is als er geen buffers nodig zijn. De Bie wijst erop dat juist de pensioenaanspraken van jongere deelnemers een hoge rentegevoeligheid hebben. ‘Dat vertaalt zich in een sterk wijzigende dekkingsgraad bij renteveranderingen en dat kan tot grote kortingen leiden.’
In de huidige systematiek wordt de risicohouding op fondsniveau vastgesteld. Welke mate van risico is acceptabel? Hierin zijn grote variaties tussen pensioenfondsen. Voor veel fondsen ligt de vastgestelde relatieve afwijking in een slecht weer scenario tussen de 15 en 40 procent. Deze grote variatie hangt deels samen met de deelnemerspopulatie. Bij oudere deelnemers zal behoefte zijn aan meer zekerheid. De Bie laat zien dat op deelnemersniveau voor de meeste deelnemers de huidige one-size-fits-all risicohouding niet passend is. ‘Binnen DC-regelingen daarentegen wordt over het algemeen gekeken naar de risicohouding per leeftijd’, stelt De Bie. ‘Dat resulteert in lifecycle- beleggen.’
De Bie ziet in de nieuwe contractsvormen kansen voor de beleggingsportefeuilles. ‘Wij denken dat de mogelijkheid nu ontstaat om meer diversiteit toe te voegen, beleggingen met een aantrekkelijk rendement en met een ander risico dan aandelen.’ Hij doelt op beleggingen in vastgoed en infrastructuur, maar ook private leningen, zoals financiering van windmolenparken of parkeergarages. ‘Daar zit een project aan vast met een goed onderpand. Nu passen deze beleggingen niet in het toezichtskader. Er is geen kredietrating afgegeven, maar in het huidig toezichtskader wordt volledig voorbijgegaan aan het goede onderpand. Wij denken dat er veel kansen liggen om zo’n lening aan te gaan, die wel 6 procent rendement kan opleveren.’
Er is een ambitieovereenkomst, er is een wet Verbeterde Premieregeling, er zijn tussenvormen. Fondsen kunnen ervoor kiezen om geen maatwerk aan te bieden en hun beleggingsbeleid vorm te geven binnen één cohort. Ze kunnen ook een beperkte mate van maatwerk introduceren. Maar ze kunnen ook de andere kant opgaan en kiezen voor beleggingen op individueel niveau. Allerlei varianten zijn mogelijk. Hoe kom je als pensioenfondsbestuurder tot een juiste beslissing? ‘Hoeveel maatwerk wil je bieden? Is maatwerk belangrijk voor je deelnemers en levert het ook daadwerkelijk meerwaarde op? Dat zijn belangrijke afwegingen’, zegt De Bie. ‘Maar je kunt het ook omdraaien: welke uitkomsten kan ik realiseren voor mijn deelnemers binnen de verschillende contracttypes? Welke beleggingen kan ik selecteren binnen de verschillende contracttypes om een goed rendement te halen? Tot 2022 moet nog veel worden uitgewerkt in de verschillende werkverbanden en wetgeving. Dit geeft bestuurders de kans om te inventariseren welke mogelijkheden de contractsvormen geven op beleggingsgebied, en wat bijvoorbeeld de impact leeftijdsafhankelijk beleggen op hun fonds kan zijn in termen van allocatie en de mate van rente afdekking. Daar liggen veel kansen.’