Vorige week heeft de evaluatie van de Wet verbeterde premieregeling, uitgevoerd door SEO, de Tweede Kamer bereikt. Die wet maakt het voor deelnemers in premieovereenkomsten sinds 1 september 2016 mogelijk om een variabele uitkering aan te kopen. In de praktijk wordt veelal gesproken van doorbeleggen na de pensioenleeftijd: de deelnemer blijft ook na de pensioendatum rendementspotentieel behouden, en daardoor de kans op opwaartse aanpassing van de uitkering, met uiteraard ook het risico van verlaging.
Uit het onderzoek komt naar voren dat een overgrote meerderheid van rond de 95% van de deelnemers vooralsnog kiest voor een vaste uitkering. Ten tijde van de wetsbehandeling (zij het wel voordat de vastgestelde uitkering tot default werd verheven, althans voor de meeste gevallen) ging de overheid nog uit van het omgekeerde; voor de eerste jaren werd aangenomen dat maar liefst 90% zou kiezen voor de variabele uitkering.
De onderzoekers concluderen dat het in de praktijk is gelukt om deelnemers een keuze te geven voor een variabele uitkering. Er zijn meerdere aanbieders die diverse producten aanbieden. De verschillen zitten in het percentage zakelijke waarden, het aantal beleggingsprofielen, het al dan niet toepassen van de vaste daling in de uitkeringsfase en de omvang daarvan, het aantal jaren van de spreiding van rendementen, het al dan niet bieden van combinaties tussen vaste en variabele uitkeringen en het individueel of collectief toedelen van risico’s als gevolg van wijzigende levensverwachtingen.
Alle betrokkenen (waaronder de toezichthouders) zijn positief over het doel van de Wvp en de mogelijkheid voor deelnemers om te kiezen voor een variabele uitkering. Desalniettemin zijn er punten voor verbetering. Dat betreft met name de vergelijkbaarheid van de producten en de risico’s, die nopen tot een betere informatievoorziening. De communicatie en het advies (waaronder de zorgplicht) rondom de producten kunnen beter worden vormgegeven. Om de vergelijkbaarheid van variabele uitkeringsproducten te verbeteren willen de toezichthouders de rekenregels voor deze uitkeringsproducten aanscherpen en meer duidelijkheid zien over de definitie van kosten en welke grondslagen kunnen wijzigen tijdens looptijd. Hoewel er een eerste stap is gezet door de verplichte weergave van verwachte scenario’s zal de Minister in overleg met de toezichthouders bezien of wettelijke aanpassingen en/of aanvullingen op de bestaande toezichtkaders nodig zijn.
Het onderzoek gaat ook in op het onderwerp risicohouding, onder meer onder verwijzing naar publicaties van Willis Towers Watson. De risicohouding bij premieovereenkomsten zal in de contractsvormen volgens het pensioenakkoord aan belang winnen. Uiteraard in de variant op basis van de Wet verbeterde premieregeling, maar ook in de ambitieovereenkomst – als daarin leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid wordt ingevoerd.
Willis Towers Watson had, net als veel andere partijen, graag gezien dat de mogelijkheden om de variabele uitkering – in het bijzonder waar uitgevoerd door pensioenfondsen – tot default te verheffen waren verruimd. Het ministerie geeft echter aan daartoe geen aanleiding te zien.