Pensioenfondsen stellen jaarlijks in het vierde kwartaal de kostendekkende premie voor het erop volgende jaar vast. Voor de meerderheid van de fondsen is dat dit jaar van extra groot belang. Het betreft de fondsen die gebruik maken van rendementsdemping waarbij de vijfjaarsperiode waarin de rendementen op vastrentende waarden moeten zijn gefixeerd in 2020 verstrijkt. Deze fondsen moeten voor de komende vijf jaar (in dat geval dus de jaren 2021 tot en met 2025) uitgaan van verwachte rendementen vastrentende waarden op basis van de actuele rentetermijnstructuur, die aanzienlijk lager ligt dan vijf jaar geleden. Daarnaast gelden sinds 1 januari 2020 de nieuwe parameters, die een lager maximaal toegestaan verwacht rendement op zakelijke waarden tot gevolg hebben.
De rentedaling in 2020 heeft (uitgaande van de rente per 31 juli 2020) een verlaging van de premiedekkingsgraden van circa ruim 10%-punt tot gevolg. Zonder aanpassingen in opbouw en premie zou de gemiddelde premiedekkingsgraad daarmee tot onder de 60% zakken. Onder meer omdat dat op grond van kostendekkendheid onvermijdelijk zal zijn (de minimale kostendekkende premie stijgt door aanpassing parameters en rentevaststelling tot wel 50%) is aanpassing van premie en/of opbouw voor veel fondsen wel aan de orde, waardoor de gemiddelde daling van de premiedekkingsgraden kleiner zal zijn.
Onderdeel van het parameteradvies was eveneens de aanpassing van de UFR-methodiek. DNB heeft aangegeven dat advies over te nemen, maar implementatie ervan vindt niet eerder plaats dan 1 januari 2021. Daarmee is onduidelijk op welk moment de wijziging plaats zal vinden, maar duidelijk is wel dat de vaststelling van het voor vijf jaar te fixeren verwacht rendement op vastrentende waarden nog gebaseerd zal zijn op de huidige UFR-methodiek.
Zou wel worden uitgegaan van de aangepaste UFR-methodiek, dan zouden de premiedekkingsgraden nogeens circa 10%-punt lager uitvallen.
Van nog onbekende invloed zijn nog de te actualiseren sterftegrondslagen. Zowel het Actuarieel Genootschap als het CBS actualiseren in de loop van dit jaar de sterfteprognoses. Daarnaast evalueren de meeste fondsen dit jaar ook de ervaringssterfte.
Vaststelling van de premie en de opbouw voor 2021 zijn daarmee, onder druk van de lage rente, een veelzijdig evenwichtigheidsvraagstuk. In het kader van het pensioenakkoord heeft Minister Koolmees, evenals vorig jaar, aangegeven van mening te zijn dat stabilisering van premie en opbouw in samenhang met uitstel van kortingsmaatregelen als evenwichtig zou kunnen worden beschouwd. Volledige stabilisering zal echter in veel gevallen, gegeven de wettelijke vereisten, geen reële mogelijkheid zijn. Maar ook afgezien daarvan is evenwichtigheid bij stabilisering naar onze opvatting geen vanzelfsprekendheid.
De relatie met het pensioenakkoord strekt bovendien verder dan dat. Fondsen doen er naar onze mening bijvoorbeeld goed aan ook de uitwerking van een eventueel aanstaand invaarbesluit te betrekken in de besluitvorming over het premiebeleid, en in het bijzonder over de premiedekkingsgraad die wenselijk of acceptabel wordt geacht, in de jaren tot aan de transitie naar het nieuwe stelsel.