Het pensioenakkoord
Op donderdag 3 september is het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen aan de kamer gezonden. De drie maatregelen maken onderdeel uit van het pensioenakkoord maar worden volgens het voorstel al eerder ingevoerd: de RVU-mogelijkheden en de uitbreiding van verlofsparen moeten op 1 januari 2021 worden ingevoerd, en vanaf 1 januari 2022 moet elke deelnemer die pensioneert de mogelijkheid worden geboden om 10% van de waarde van het ouderdomspensioen ineens uit te laten betalen.
Eerder zijn wij ingegaan op de inhoud van het wetsontwerp toen einde vorig jaar een consultatie plaatsvond. Die samenvatting treft u hier. Willis Towers Watson reageerde op die consultatie, evenals vele andere partijen. In onze reactie merkten we onder meer op dat de 10% deelname aan de eenmalige uitkering die het ministerie verwacht weleens aan de lage kant zou kunnen zijn, en dat van de bepaling dat slechts en alleen bij pensionering van de mogelijkheid gebruik gemaakt kan worden een perverse prikkel tot vervroegde pensionering uit zou kunnen gaan. De Raad van State onderschrijft dat. Alle drie de maatregelen kunnen daarmee potentieel het beleid inzake duurzaam inzetbaarheid en langer doorwerken doorkruisen.
Verder plaatsten wij kanttekeningen bij de waarderingsmethodiek, die in het wetsvoorstel ongewijzigd is gebleven. Die waarderingsmethodiek gaat uit van collectief actuariële gelijkwaardigheid en sluit aan bij die voor overige flexibiliseringsmogelijkheden. De dekkingsgraad blijft daarmee ook volgens het voorstel buiten beschouwing, zoals dat ook het geval is bij afkoop en individuele waardeoverdracht, maar anders dan bijvoorbeeld in geval van collectieve waardeoverdracht en het invaarmoment. Anders dan geldt voor individuele waardeoverdrachten mogen de uitkeringen ook plaatsvinden als de dekkingsgraad onder de 100% is. Deze hebben dan dus een negatief effect op de dekkingsgraad. Ook DNB gaat daar in de toezichtstoets op in.
Overigens gaan veel fondsen in hun huidige afkoop- en flexibiliseringsfactoren uit van een vorm van demping. Dat lijkt ook bij de nieuwe afkoopmogelijkheid toegestaan te zullen zijn.
De tekst over de wijze waarop geslachtsneutraliteit wordt vastgesteld, waar wij eveneens op ingingen, is in het wetsvoorstel wel aangepast in lijn met onze opmerking erover: in plaats van aantallen wordt nu gesproken van aanspraken, en de man/vrouw-weging wordt beperkt tot de (gewezen) deelnemers waarvan pensionering aanstaande is.
Het wetsvoorstel verduidelijkt verder de bepalingen over de wijze waarop de waarde wordt vastgesteld. Het betreft slechts en alleen ouderdomspensioen, maar de uitvoerder kan in de hoogte enige sturing hebben door de volgorde van afkoop en flexibilisering te bepalen. Zo is het maximaal uit te keren bedrag hoger als die afkoop voorafgaat aan eventuele uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen dan wanneer die volgorde andersom is.
Bekend was al dat hoog/laag-constructies niet samen mogen lopen met uitbetaling ineens. Nu is ook nader verduidelijkt dat ook AOW-overbruggingspensioenen daaronder worden geschaard.
In het RVU-voorstel is de meest opvallende aanpassing dat externe onderbrenging geen vereiste meer is om de uitloopperiode tot en met 2028 te kunnen benutten. De RVU moet daartoe voor 31 december 2025 zijn overeengekomen, en omdat de uitkering maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd mag ingaan moet de AOW-leeftijd uiterlijk in 2028 liggen.