Momenteel bevinden veel fondsen zich in het proces van vaststelling van premie en opbouw voor 2022. Omdat de meerderheid van de fondsen uitgaat van rendementsdemping in de kostendekkende premie, en omdat de vijfjaarsperiode waarover de rendementen op vastrentende waarden zijn gefixeerd in bijna alle gevallen nog loopt, is meestal niet of nauwelijks sprake van aanpassing van de te hanteren verwachte rendementen. Alleen als het strategisch beleid (bijvoorbeeld met het oog op risicoreductie in de jaren tot overgang naar het nieuwe stelsel) is gewijzigd is een dergelijke aanpassing aan de orde.
Toch zijn er fondsen die, hoewel ze daartoe vanwege kostendekkendheid niet genoodzaakt worden, een aanpassing van de premie of de opbouw overwegen door te voeren. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn om de premiedekkingsgraad dichter bij de fondsdekkingsgraad te brengen. De naar verwachting aanstaande overgang naar het nieuwe stelsel, door sommige fondsen al op betrekkelijk korte termijn nagestreefd, kan daarin een rol spelen. De rendementsdemping in de kostendekkende premie gaat immers uit van continuïteit van het fonds, en die continuïteit wordt bij invaren naar de nieuwe contractsvormen doorbroken.
Ook kan de overgang naar het nieuwe stelsel een rol spelen bij de definitie van premie en opbouw voor 2022 (en resterende jaren in de huidige systematiek) in de zin dat draagvlak voor de overgang naar het nieuwe stelsel niet gebaat is bij een te rooskleurige afspiegeling van het huidige stelsel. Van te rooskleurige afspiegeling zou sprake kunnen zijn als de premiedekkingsgraad zich langdurig bevindt op een laag niveau. Ook in de overgang naar het nieuwe stelsel kan een dergelijke lage premiedekkingsgraad een obstakel vormen doordat het compensatievraagstuk bij overgang erdoor wordt vergroot.
Door de ontwikkelingen van de rente leek het er gedurende 2021 op dat de premiedekkingsgraden voor 2022, afgezien van eventuele ingrepen in premie of opbouw of andere relevante factoren, een aantal procentpunten zouden stijgen. De recente sterke afvlakking van de rente heeft die ontwikkeling echter weer gekeerd. Uiteindelijk is onze inschatting dat er niet of nauwelijks meer sprake is van een stijging. Dat is zonder de invloed van de volgende stap in de invoering van de nieuwe UFR-methodiek, die vanaf 1 januari 2023 van kracht zal zijn. Formeel blijft deze daarmee buiten beschouwing in de opstelling van de premiedekkingsgraad, maar effectief is de invloed ervan natuurlijk wel aanwezig. Daarmee zou, hoewel het effect afhankelijk van de gemiddelde leeftijd van de actievenpopulatie behoorlijk uiteen loopt, de premiedekkingsgraad gemiddeld enkele procentpunten dalen. Rekening houdend met de gehele invoering van de nieuwe UFR-methodiek is de gemiddelde daling nogeens ongeveer vijf procentpunten. Dat effect vertaalt zich niet geheel in een oplopend verschil met de fondsdekkingsgraad, immers ook de fondsdekkingsgraden zullen door de wijziging van de UFR-methodiek, zij het in mindere mate, dalen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert of Martin Jonk.