Op 28 april sloot de consultatieperiode voor het Besluit toekomst pensioenen. Eerder gingen wij in dit bericht in op enkele hoofdpunten. In onze reactie gaan wij in op diezelfde aspecten, en vragen verder onder meer aandacht voor een te rigide voorschrift dat de ABTN-tekst van 30 juni 2022 bepalend zou moeten zijn, en voor de voorgestelde aanpassingen in het Vrijstellings- en Boetebesluit.
Pensioenfondsen moeten, zo bepaalt het voorgestelde artikel 46c, in de nettoprofijtberekeningen uitgaan van het beleid zoals dat is opgenomen in de ABTN van 30 juni 2022. De gedachte daarachter zal zijn dat beleid dat wordt gevormd omwille van een geleidelijke transitie beschouwd moet worden als onderdeel van de nieuwe regeling, die moet worden vergeleken met de regeling vóór aanpassing ervan. Fondsen actualiseren in de praktijk met enige regelmaat hun beleid (hetgeen overigens tegelijkertijd de relativiteit van de veronderstelling van compleetheid van het beleid en überhaupt van projecties van vele decennia aangeeft). Wij pleiten er dan ook voor om in regelgeving ruimer mogelijk te maken om ‘huidig’ beleid in de jaren tot aan het transitiemoment te actualiseren en in aanmerking te nemen in de berekeningen.
Fondsen zouden bij elke beleidsactualisering in de periode tot overgang naar het nieuwe stelsel kunnen vaststellen en onderbouwen of deze wijziging de huidige regeling betreft of de toegroei naar het nieuwe stelsel. Ook zouden fondsen als zij het transitie-FTK toepassen hun ‘huidige’ regeling nog moeten kunnen onderhouden.
Dit besluit bepaalt onder meer de voorwaarden waaronder een werkgever vrijgesteld kan worden van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Wij onderschrijven in essentie de invulling die wordt voorgesteld voor de financiële gelijkwaardigheid, namelijk om die te toetsen op het niveau van de som van de spaarpremie en de risicopremies. Of anders gezegd: de regeling zelf moet gelijkwaardig zijn, en het eventuele meerdere dat aan premie nodig is bij vrijstelling vanwege duurdere uitvoering blijft buiten die toets. Het zou wat ons betreft zeer voor de hand liggen de actuariële gelijkwaardigheid, waarvan de behandeling in het voorstel ongewijzigd blijft, op soortgelijke wijze op basis van de premie te toetsen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert