De Wet toekomst pensioenen (WTP) heeft tot gevolg dat alle pensioenregelingen in Nederland zullen moeten worden gewijzigd voor 1 januari 2028. In alle gevallen betekent dat ook dat de regeling voor nabestaandenpensioen wijzigt, zelfs ook voor werkgevers die gebruik maken van de mogelijkheid voor zittende werknemers de stijgende premie voort te zetten (overgangsrecht).
De systematiek voor het partnerpensioen wijzigt in lijn met het advies van Stichting van de Arbeid uit 2020. Dat betekent een standaardisering, waarbij de dekking tot de pensionering in alle regelingen op risicobasis zal zijn, op basis van een percentage van het pensioengevend inkomen (boven die grens kan een vrijwillige nettoregeling worden aangeboden). Het maximale percentage zal 50% zijn, maar in de praktijk zien wij dat de dekking doorgaans aanzienlijk lager zal zijn dan dat. Omdat de dekking een percentage van het inkomen wordt, en niet langer een percentage van de pensioengrondslag, komt de wijziging in beginsel werknemers met lagere inkomens ten goede. Een andere veelbesproken wijziging is dat restitutie bij overlijden komt te vervallen. Dat wil zeggen dat het opgebouwd pensioenkapitaal bij overlijden voor de pensioendatum niet meer kan worden gebruikt om het verzekerde partner- en wezenpensioen te verhogen, zoals nu in veel pensioenregelingen het geval is. Pensioenkapitaal opgebouwd vanaf de overgang naar het nieuwe systeem zal bij overlijden vrijvallen aan het collectief. Dat resulteert voor alle overige deelnemers bij die pensioenuitvoerder in een stukje extra bijschrijving op hun pensioenkapitaal. Het verwachte pensioen vanaf de pensioendatum wordt daardoor hoger, maar het uit te keren partner- en wezenpensioen juist lager dan met restitutie het geval zou zijn.
Overigens heeft de belastingdienst recentelijk bevestigd dat de opzet weliswaar is dat de dekking een percentage van het salaris wordt, maar dat dekking als percentage van een grondslag (ofwel het salaris boven een bepaalde grens) ook mogelijk blijft.
De hoogte van het partner- en wezenpensioen wordt met de veranderingen onafhankelijk van de duur van het dienstverband, en heeft betrekking op overlijden vóór de pensioenleeftijd. Voor overlijden na pensionering is er dekking van partnerpensioen op basis van kapitaaldekking, afhankelijk van de keuze die de deelnemer (en zijn of haar partner) daarover maakt bij pensionering. Dat wil zeggen dat op de pensioenleeftijd met een deel van het kapitaal een partnerpensioen wordt ingekocht, ter hoogte van maximaal 70% van het ouderdomspensioen.
De dekking eindigt in opzet bij einde dienstverband, en hervat bij aanvang van een nieuw dienstverband elders, maar om de kans te verkleinen dat mensen in een periode zonder dekking komen te overlijden wordt de dekking tijdelijk automatisch voortgezet, standaard voor 3 maanden (bij werkloosheid of ziekte uiterlijk tot einde van de WW/ZW-periode). Werkgevers kunnen ervoor kiezen deze periode te verlengen tot zes maanden. Uiteraard worden de kosten van het partner- en wezenpensioen iets hoger door die uitloopdekking (en des te meer naar mate de gemiddelde dienstverbanden korter zijn), maar meer impact heeft het percentage partner- en wezenpensioen dat u kiest voor uw pensioenregeling en de individuele verschillen die dat oplevert.
Na verstrijken van die automatische voortzetting (uitloopdekking) kan de deelnemer er jaarlijks voor kiezen de dekking vrijwillig voort te zetten door betaling van de risicopremie uit eigen opgebouwd kapitaal. Een aangenomen amendement in de Tweede Kamer heeft ertoe geleid dat een eenmaal gemaakte keuze voor vrijwillige voortzetting in principe van kracht blijft, totdat de deelnemer aangeeft de voortzetting te beëindigen. Dat ter bescherming van de deelnemer, maar een mogelijk onbedoelde consequentie ervan is dat de deelnemer in kwestie zonder zich daarvan bewust te zijn een aanzienlijk deel van zijn of haar pensioen kwijt kan zijn aan premies voor de voortzetting van de risicodekking.
Veel werkgevers gaan in de definitie van de nieuwe dekking voor het nabestaandenpensioen uit van een ongeveer gelijkblijvend kostenniveau, waarbij de dekking er voor verschillende leeftijden niet of niet teveel op achteruit moet gaan. Toch is de verandering ook aanleiding om de dekking zo in te richten dat deze de arbeidsvoorwaardelijke doelstellingen (beter) dient. Behalve de reguliere dekking kunnen ook tijdelijke dekkingen daar onderdeel van uitmaken.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob Matto of Wichert Hoekert