Op 21 oktober heeft DNB de eerdere set beleidsuitingen uitgebreid met enkele nieuwe uitingen. De belangrijkste ervan is wellicht die over de technieken die toegepast moeten worden bij het bepalen van transitie-effecten. DNB gaat daarin onder meer in op het compleet maken van beleid. Het is toegestaan, geeft DNB aan, om uit te gaan van dynamisch premie- en beleggingsbeleid. In de nettoprofijteffecten worden de totale premies betrokken, dat wil zeggen zowel werkgevers- als werknemerspremie en inclusief eventuele terugstortingen en bijstortingen. In de flexibele premieovereenkomst wordt in de berekeningen uitgegaan van het default beleggingsbeleid. DNB geeft ook nogeens aan hoe de besluitvorming in transitie- en implementatieplannen robuust gemaakt kunnen worden.
Een van de nieuwe Q&A’s geeft inzicht in wat DNB verwacht bij de vaststelling van het minimaal vereist eigen vermogen. Daarvoor geldt onder meer de (wonderlijke) regel dat fondsen voor regelingen waarover het geen beleggingsrisico loopt een lager minimaal vereist vermogen hoeft aan te houden als de beheerslasten voor minder dan vijf jaar zijn vastgelegd. In dat geval mag worden uitgegaan van 25% van de netto beheerslasten. De Q&A bepaalt dat fondsen de minimaal vereiste eigen vermogens over verschillende regelingen (dat wil zeggen ook die waarover wel beleggingsrisico wordt gelopen – DNB noemt als voorbeeld daarvan het meest evidente voorbeeld, namelijk de uitkeringsfase in de flexibele premieovereenkomst als de vastgestelde uitkering binnen het fonds wordt aangeboden) bij elkaar optelt.
Een andere Q&A bevestigt wat al bekend was, namelijk dat fondsen zodra wordt vastgesteld dat de grenzen van de risicohouding worden overschreden hun beleggingsbeleid zodanig moeten aanpassen dat die overschrijding wordt verholpen. Die aanpassing moet hebben plaatsgevonden voor de volgende jaarlijkse toetsing. Dat de risicohouding op deze manier dwingend wordt is nieuw in het nieuwe stelsel, en wij hebben daar eerder vraagtekens bij geplaatst. Gegeven die vereiste is de norm dat aanpassing bij de erop volgende jaarlijkse toetsing moet hebben plaatsgevonden betrekkelijk coulant; dat betekent immers dat de overschrijding tot ruim twee jaar aan kan houden.
In de tussentijd verscheen ook een kort verslag van het platform pensioentransitie. Daarin wordt een Q&A aangekondigd over het vraagstuk of werkgevers een gesloten fonds mee moeten nemen in hun transitieplan. DNB geeft verder aan in 2023 circa 15 invaarbesluiten te ontvangen, terwijl 29 fondsen voornemens zijn in 2025 in te varen. Fondsen die eerder het streven hadden om al voor 2025 in te varen hebben dat streven inmiddels laten varen.
Voor informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert