Op 2 april heeft het ministerie kamervragen beantwoord over de wijze waarop gelijke aanpassingen in de uitkeringsfase zullen worden vormgegeven. In de vragen wordt onder meer ingegaan op de verschillen die ontstaan tussen de uitkeringsfase in de solidaire premieovereenkomst enerzijds, en de flexibele premieovereenkomst anderzijds. Die verschillen ontstaan onder meer omdat in de solidaire premieovereenkomst gewerkt wordt met een projectierendement met een (eventuele) op- of afslag, terwijl in de flexibele premieovereenkomst uitgegaan wordt van de risicovrije rente in combinatie met vaste stijgingen of dalingen van de uitkeringen.
In april zal het besluit ter consultatie worden aangeboden. Het ministerie gaat niet in op de vraag hoe een deelnemer die pensioneert op het moment dat het spreidingsvermogen negatief is profiteert van een solidariteitsreserve die tot doelstelling heeft verlagingen van de uitkering te voorkomen of te beperken. Wel merkt het ministerie op dat het fonds moet onderbouwen hoe de baten en lasten voor de onderscheiden cohorten evenwichtig zijn. De in reactie op een andere vraag gegeven rekenvoorbeelden (en de vereenvoudigingen daarin) maken duidelijk dat timingsaspecten bijzondere aandacht zullen vragen.
DNB heeft aangegeven dat fondsen die op of voor 1 juli 2025 overgaan naar het nieuwe stelsel in de gelegenheid worden gesteld hun invaarmelding op basis van de consultatietekst aan te vullen en daarvoor niet hoeven te wachten op de definitieve regelgeving.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert.