Op 25 mei sloot de eerdere consultatie over de gelijke aanpassingen van uitkeringen in de solidaire premieovereenkomst. 14 partijen reageerden op de consultatie. De Pensioenfederatie, die betrokken was bij de totstandkoming, reageert positief.
APG werpt de vraag op of het onderscheid tussen uitkerings- en spreidingsvermogen ook al op het transitiemoment kan worden gemaakt, om een verhoging (of verlaging) vanwege de invaarexercitie in de tijd te kunnen spreiden. Uit antwoorden op kamervragen van NSC is inmiddels duidelijk geworden dat dat niet zal worden toegestaan. Beoogd is niet, zo geeft het ministerie aan, om met de mogelijkheden voor gelijke aanpassingen ook de invaarmethodieken te herzien. Hoewel het verstrekte antwoord betrekking heeft op de solidaire premieovereenkomst (omdat immers de methodiek met spreidings- en uitkeringsvermogen ook enkel voor de solidaire premieovereenkomst geldt), maar het ligt voor de hand dat dat ook voor invaren naar de flexibele premieovereenkomst van toepassing kan worden geacht.
Vanuit Netspar wordt onder meer dat zelfde punt benoemd, en wordt verder onder meer aandacht gevraagd voor de samenloop tussen (negatief) spreidingsvermogen en de werking van de solidariteitsreserve. De AFM vraagt aandacht voor de wisselwerking tussen de omvang van het spreidingsvermogen en flexibiliseringsmogelijkheden bij pensionering, en de gevolgen daarvan voor keuzebegeleiding.
In het ontwerpbesluit zal de vereiste dat ten minste de helft van de waarde van de aanpassingen in de eerste helft van de spreidingstermijn is gelegen worden verzwaard: vereist zal worden dat dat geldt voor ten minste 60% van de waarde. In de antwoorden wordt verder ook verduidelijkt dat bij de jaarlijkse toetsing van de risicohouding rekening moet worden gehouden met het aanwezige spreidingsvermogen, zodat ontwikkelingen daarin tot gevolg kunnen hebben dat grenzen worden overschreden.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert