In een op 26 juni jl. gepubliceerde Q&A, heeft De Nederlandsche Bank (DNB) beschreven welke informatie en onderbouwing zij verlangt wanneer pensioenfondsen meewerken aan een reguliere collectieve waardeoverdracht tijdens de transitieperiode van de Wet toekomst pensioenen (Wtp).
Tijdens de transitieperiode van de Wtp blijft het voor pensioenfondsen mogelijk om mee te werken aan een reguliere collectieve waardeoverdracht op basis van artikel 83 of 84 van de Pensioenwet, ook als het overdragende of ontvangende pensioenfonds nog geen definitief besluit heeft genomen over de contractinvulling onder de Wtp en over de specifieke wijze van omzetting van vermogen bij invaren op een later moment.
Een besluit van DNB over een dergelijke (reguliere) collectieve waardeoverdracht kan niet worden geïnterpreteerd als instemming of beoordeling van een invaarbesluit van een betrokken fonds.
Voor deze Q&A gaat DNB er in beginsel van uit dat sociale partners bij de betreffende pensioenfondsen al een keuze hebben gemaakt over een verzoek om al dan niet in te varen bij het eigen pensioenfonds.
Indien pensioenfondsen nog niet volledig hebben besloten over de inhoud en vorm van het uit te voeren Wtp-contract en de wijze van invaren, kunnen zij de cijfermatige doorrekening van een collectieve waardeoverdracht baseren op aannames en/of voorlopige besluiten. Partijen dienen dan de aanname of het voorlopig besluit te onderbouwen, als ook waarom zij van oordeel zijn dat deze aanname of dit voorlopige besluit voldoende realistisch is.
Tijdens de transitieperiode vraagt DNB van pensioenfondsen die een collectieve waardeoverdracht willen uitvoeren (zowel ontvangend als overdragend) daarom specifieke informatie en onderbouwing. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
Op onderdelen die een grote impact hebben op de berekening van de effecten van de CWO stelt DNB als eis een onderbouwing aan de hand van een voorlopig bestuursbesluit van een fonds. Hierover dienen sociale partners en het fondsbestuur het eens te zijn en die overeenstemming moet zijn vastgelegd. Dit geldt voor zowel het overdragende als het ontvangende pensioenfonds. De onderdelen die hier onder vallen zijn:
Niet over alle onderdelen van contract of transitie dient een voorlopig besluit genomen te zijn. Op de volgende onderdelen volstaan onderbouwde aannames en intenties van sociale partners of kan worden verwezen naar een transitieplan als dat gereed is en naar onderbouwde aannames en intenties van het pensioenfonds:
Als extra toets voor zowel het bestuur als DNB, verwacht DNB dat bovenstaande onderdelen zijn gecontroleerd door een sleutelfunctiehouder (inclusief rapportage). De aannames dienen getoetst te zijn op correctheid en of deze realistisch zijn.
DNB verzoekt pensioenfondsen die tijdens de Wtp-transitieperiode overwegen een collectieve waardeoverdracht te gaan uitvoeren, vroegtijdig met de toezichthouder in overleg te treden. Dat geeft de mogelijkheid om te bepalen of nadere informatie of toelichting in het specifieke geval van het pensioenfonds tijdens de Wtp-transitie noodzakelijk is.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Mike Veerman.