Op 8 oktober heeft de Tweede Kamer na herhaaldelijk uitstel ingestemd met de Wet herziening bedrag ineens. De wet is een herziening van het eerder aangenomen wetsvoorstel in die zin dat de mogelijkheden tot uitstel van de uitbetaling van het bedrag ineens (gemaximeerd op 10% van de waarde van het ouderdomspensioen) tot na de pensioenleeftijd beperkt wordt.
De beoogde invoeringsdatum blijft vooralsnog 1 juli 2025. De minister heeft echter onderkend dat een voldoende termijn voor implementatie en informatiestrekking moet worden gehanteerd. Omdat het wetsvoorstel nog behandeld dient te worden in de Eerste Kamer is verder uitstel naar 1 januari 2026 allerminst uit te sluiten.
De moties die in de Tweede Kamer waren ingediend zijn niet aangenomen. Die hadden onder meer betrekking op een vrijheidsgraad om fondsen de mogelijkheid van eenmalige uitkering al dan niet aan te bieden, en een voorstel om over reeds gedane eenmalige uitkeringen op de pensioenleeftijd op het moment van transitie naar het nieuwe stelsel nog een nabetaling te doen vanwege de toedeling van eigen vermogen.
Hoewel daar tot dusverre in de praktijk voor zover bekend geen blijk van is zou het definitief worden van de datum van invoering van de mogelijkheid van het bedrag ineens tot gedragseffecten kunnen leiden. Het is denkbaar dat deelnemers hun pensionering uitstellen tot het moment van invoering (zoals het eveneens denkbaar is dat werknemers nadien hun pensionering juist vervroegen om toegang te krijgen tot het ineens uit te keren bedrag).
