Ga naar de hoofdinhoud
main content, press tab to continue
Artikel | Pensioen Update

Uiteenlopende invullingen van de eerbiediging van partnerpensioen

Februari 19, 2025

Het nieuwe pensioenstelsel beoogt een gestandaardiseerd, eenvoudiger en adequater nabestaandenpensioen, maar behoud van bestaande partnerpensioenen blijft complex en niet uniform.
Retirement
Pensioenakkoord

Geschreven voor PensioenMagazine.

Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel heeft het kabinet zich, in de bewoordingen van de Memorie van Toelichting bij de Wet toekomst pensioenen, tot doel gesteld dat ‘het nabestaandenpensioen meer wordt gestandaardiseerd, adequater en begrijpelijker wordt en dat de risico’s voor nabestaanden worden verkleind’. Hoewel in de praktijk nog altijd een ruime diversiteit aan dekkingen lijkt te ontstaan, kan naar onze mening voorzichtig worden geconcludeerd dat aan deze doelstelling op hoofdlijnen tegemoetgekomen zal worden. Een uitzondering lijkt de vormgeving van de zogenoemde eerbiediging van bestaande aanspraken op partnerpensioen te worden. Daarvoor geldt dat de methodieken waarmee aan deze eerbiediging invulling wordt gegeven zodanig uiteenlopen dat van standaardisering en begrijpelijkheid bezwaarlijk gesproken kan worden.

In dit artikel leggen we uit wat onder deze eerbiediging verstaan dient te worden en gaan we in op de verschillende varianten die in de praktijk lijken te ontstaan. Ook staan we stil bij enkele uitvoeringsvraagstukken die daarmee samenhangen.

Wat wordt er geëerbiedigd?

Van eerbiediging van de aanspraken op partnerpensioen is sprake als een fonds, op verzoek van sociale partners, besluit tot de omzetting van rechten en aanspraken naar één van de nieuwe premieovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet. Voor opgebouwde aanspraken op partnerpensioen geldt in dat geval het overgangsrecht nabestaandenpensioen zoals bepaald in artikel 220g van de Pensioenwet, en in het bijzonder het derde lid daarvan. Dat luidt als volgt:

Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 57 [Behoud aanspraak in geval van scheiding].

Het overgangsrecht moet voorkomen dat de (huidige of eventuele eerdere) partner door de overgang naar het nieuwe stelsel rechten kwijtraakt. De omzetting van bestaande aanspraken naar persoonlijke pensioenvermogens zou er anders toe kunnen leiden dat er een verschuiving van waarde van de partner naar de hoofdverzekerde ontstaat. Zonder eerbiediging van het partnerpensioen zou verder, doordat in de nieuwe regeling voor de pensioenleeftijd alleen nog sprake is van partnerpensioen op risicobasis, de situatie zich voor kunnen doen dat de partner van een inactieve deelnemer die komt te overlijden geen waarde meer kan ontlenen aan een aanspraak die op het transitiemoment nog wel een waarde had.

Eerbiediging van het partnerpensioen (die zich overigens ook uitstrekt tot nieuwe partners in de periode tussen transitiemoment en pensionering) heeft tot gevolg dat er met name voor oudere actieven dubbele dekking kan ontstaan. Voor hen geldt immers, gegeven de nieuwe systematiek, zowel de volledige nieuwe risicodekking als de waarde van het reeds opgebouwde partnerpensioen dat in de transitie is geëerbiedigd. Gedurende de wetsbehandeling is daar aandacht voor geweest, maar de wetgever heeft gemeend deze situatie te aanvaarden. Daarmee wordt ook aanvaard dat de som van de geëerbiedigde aanspraak en de nieuwe risicodekking het fiscale maximum van 50% van het laatste genoten inkomen te boven kan gaan.

Hoe wordt de aanspraak geëerbiedigd?

Bij eerste lezing van de wettekst lijkt de interpretatie voor de hand te liggen dat de aanspraak op partnerpensioen zoals die voor het transitiemoment bestond ongewijzigd van kracht blijft na de transitie. Gezien de aard van de nieuwe overeenkomst is dat echter allerminst evident, te meer omdat de wet veronderstelt dat aanspraken worden omgezet naar kapitalen die meebewegen op basis van de werking van de nieuwe regeling. DNB stelt daarom in de toezichttoets van 10 september 2021 over het overgangsrecht nabestaandenpensioen het volgende:

Dit vergt voor pensioensector en het toezicht verduidelijking in het wetsvoorstel door tot uitdrukking te brengen dat het omgezette kapitaal vanaf het moment van transitie onderhevig is aan de regels van het nieuwe contract.

In het Besluit toekomst pensioenen geeft het ministerie gehoor aan deze constatering van DNB (en een vervolg erop in een niet publiek gemaakte toezichttoets van augustus 2022), en reageert als volgt – met onze onderstrepingen:

DNB heeft geconstateerd dat in het besluit geen nadere regels zijn gesteld met betrekking tot dit artikel, hetgeen ertoe leidt dat niet duidelijk is hoe deze eerbiedigende werking precies vormgegeven wordt en wat de prudentiële gevolgen daarvan zijn. Uit de toelichting en de uitwerking maakt DNB op dat er een garantiedekking op het opgebouwd partnerpensioen wordt geboden voor minstens dezelfde nominale uitkering als vóór de transitie. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in artikel 220g van de Pensioenwet geen sprake is van een toegezegde garantie. Het overgangsrecht regelt dat de persoon die voor de transitie als partner begunstigde was voor het partnerpensioen op opbouwbasis, ook na de transitie begunstigde blijft voor de tot de transitie opgebouwde partnerpensioen. Dat betekent dat na de transitie op grond van het overgangsrecht de partner begunstigde blijft, maar dat de hoogte van de verzekerde uitkering in bepaalde mate afhankelijk is van de ontwikkeling van het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal. Het invaren van het opgebouwde partnerpensioen betekent uiteraard dat de nieuwe financiële spelregels ook van toepassing worden op het partnerpensioen en dat het partnerpensioen variabel kan worden en daarmee in hoogte kan fluctueren.

De conclusie mag op basis van deze bewoordingen zijn dat de eerbiediging niet impliceert dat er een garantie ontstaat (hetgeen overigens voorafgaand aan de transitie ook niet het geval is), en dat de dekking na transitie de verdelingsregels van de nieuwe regeling gaat volgen.

Daarmee kan gesproken worden van een eerbiediging in waardetermen: het is de waarde van het partnerpensioen zoals dat voorafgaand aan de transitie bestond waarvan voorkomen wordt dat deze verschuift tussen de partner en de hoofdverzekerde.

Twee hoofdvarianten

In hoofdzaak lijken er twee hoofdvarianten te zijn voor de vormgeving van de eerbiediging, die beide worden benoemd in het servicedocument dat de Pensioenfederatie heeft opgesteld over nabestaandenpensioen in de Wet toekomst pensioenen: in termen van waarde, of in termen van een aanspraak. De meest voorkomende vorm lijkt die in termen van waarde te zijn, waarbij de waarde van het partnerpensioen (voor zover dat betrekking heeft op overlijden tot de pensioenleeftijd) onderscheiden kan worden. Dat is weliswaar meest voorkomend maar daarmee nog niet eenduidig, want dat kan en gebeurt op verschillende manieren.

Voordat we de belangrijkste mogelijkheden schetsen en toelichten, gaan we in op de wijze waarop beide hoofdvarianten ingepast kunnen worden in de standaardregel.

Toepassing van de standaardregel

De standaardregel is de default methodiek voor de omzetting van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten in individuele pensioenvermogens. De regel is uitgewerkt en toegelicht in artikel 21 van de Regeling Pensioenwet. De standaardregel kent de mogelijkheid van de vorming van reserves en voorzieningen. Deze vindt plaats alvorens het resterende beschikbare vermogen volgens de standaardregel wordt toegedeeld. Onder de te vormen reserves en voorzieningen voorafgaand aan de toedeling dient naar onze mening niet de eerbiediging van partnerpensioen te worden verstaan. In de eerste plaats wordt deze in de opsomming bij de toelichting niet genoemd, maar bovendien bepaalt de standaardregel in onderdeel 1 van het eerste lid ervan dat de toepassing ervan betrekking heeft op alle opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken. De standaardregel ziet daarmee dus ook op de gehele aanspraak op het partnerpensioen, en daarmee zowel op het partnerpensioen voor overlijden na de pensioenleeftijd als voor overlijden voor die pensioenleeftijd – immers beide voortvloeiend uit dezelfde aanspraak.

Daarmee dient naar onze mening te worden geconcludeerd dat beide hoofdvarianten (die in termen van waarde en die in termen van een aanspraak) dienen te volgen op de toepassing van de standaardregel. Dat betekent ook dat het bij toepassing van de methodiek in termen van een aanspraak in beginsel moet gaan om een in nominale termen andere hoogte van de aanspraak dan waar voor de toepassing van de standaardregel sprake van is. Dat mag onlogisch klinken – dat de aanspraak wordt geëerbiedigd doet in eerste instantie vermoeden dat die aanspraak juist ongewijzigd blijft. Echter, aangezien het wegvallen van de toeslagregels van het FTK en de toedeling van het eigen vermogen op het transitiemoment betekenen dat de aanspraak zich in de toekomst niet meer zal ontwikkelen zoals dat bij voortzetting van de huidige regeling het geval zou zijn geweest, is een wijziging van de hoogte van de aanspraak een logische consequentie.

Die verhoging (of in voorkomende gevallen verlaging) van de aanspraak op partnerpensioen zal – uitgaande van een spreidingstermijn groter dan één – leeftijdsafhankelijk zijn en afwijken van de aanpassing van de aanspraak op ouderdomspensioen. Dat is het gevolg van de te volgen rekenmethodiek waarbij de kasstroom per aanspraak bepalend is voor de hoogte van de aanpassing.

Dat alles wil zeggen dat wanneer een fonds bij de eerbiediging van partnerpensioen uitgaat van een methodiek in termen van een aanspraak, dat zal gaan om aangepaste aanspraken die (althans formeel) zijn afgeleid uit de gevormde persoonlijke pensioenvermogens. De beschrijving van de standaardmethodiek benoemt niet of en zo ja hoe (delen van) persoonlijke pensioenvermogens omgevormd zouden kunnen worden in een collectieve reserve of voorziening voor de afgeleide aanspraken op partnerpensioen voor overlijden voor de pensioenleeftijd.

De hiervoor aangehaalde toelichting bij het Besluit toekomst pensioenen maakt duidelijk dat van een garantie (of een streven daartoe) geen sprake is. Onduidelijk is hoe aan de voorwaardelijkheid van de aanspraak vorm wordt gegeven, maar wellicht is dat aanleiding eerder van een reserve te spreken dan van een voorziening. De reserve zou dan, zo stellen wij ons voor, op het transitiemoment een omvang krijgen die gelijk is aan de som van de waarden van de afgeleide aanspraken op partnerpensioen voor overlijden voor de pensioenleeftijd. Op een nader te bepalen wijze zal de hoogte van de reserve daarmee bepalend zijn voor de mate waarin aanspraken kunnen worden nagekomen.

Een vormgeving in termen van aanspraken wringt naar onze smaak, zo moge blijken uit het voorgaande, op diverse punten met de wettelijke voorschriften. Niet in de laatste plaats die voor de toepassing van de standaardregel. Dat hoewel er argumenten zijn voor toepassing van deze methodiek. Het lijkt ons in elk geval wenselijk dat verduidelijkt wordt of en zo ja hoe en onder welke voorwaarden een dergelijke methode toegestaan kan zijn.

Varianten voor eerbiediging in waardetermen

Eerbiediging in waardetermen wil zeggen dat de waarde van het partnerpensioen, die bepaald wordt op basis van de standaardregel, separaat gemarkeerd moet worden, zodanig dat de waarde ervan bij overlijden van de verzekerde voor de pensioenleeftijd aangewend kan worden voor de financiering van een partnerpensioen. We richten ons daarbij (en overigens ook in dit gehele artikel) op slapers en actieven – voor gepensioneerden roept de eerbiediging minder vragen op.

Wij onderscheiden voor de eerbiediging in waardetermen vier varianten ten aanzien van het vormen van kapitalen vanuit de ingevaren pensioenaanspraken en -rechten:

  • Variant 1: er worden op het transitiemoment drie kapitalen gevormd: een kapitaal voor het ouderdomspensioen, een kapitaal voor het partnerpensioen tot de pensioenleeftijd, en een kapitaal voor het partnerpensioen vanaf de pensioenleeftijd.
  • Variant 2: er worden op het transitiemoment twee kapitalen gevormd: een kapitaal voor het ouderdomspensioen en een kapitaal voor het partnerpensioen, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen tot en vanaf de pensioenleeftijd.
  • Variant 3: er worden op het transitiemoment twee kapitalen gevormd: een kapitaal voor het ouderdomspensioen gecombineerd met het partnerpensioen voor de periode vanaf de pensioenleeftijd, en een separaat kapitaal voor het partnerpensioen voor de periode tot de pensioenleeftijd.
  • Variant 4: er wordt één enkel kapitaal gevormd, dat zowel het ouderdomspensioen als het partnerpensioen (tot én vanaf de pensioenleeftijd) betreft.

Voor actieve deelnemers doet zich bij elk van deze varianten nog de vraag voor hoe nieuwe kapitaalopbouw (vanwege nieuwe opbouw) aan de gevormde kapitalen wordt toegevoegd. Voor partnerpensioen voor de periode tot de pensioenleeftijd is er geen nieuwe kapitaalopbouw; hiervoor geldt in het nieuwe stelsel enkel een systematiek van risicodekking.

Indien de nieuwe kapitaalopbouw gericht is op ouderdomspensioen (met de mogelijkheid om op de pensioenleeftijd een deel ervan te gebruiken voor partnerpensioen) dan kan bij de varianten 1 en 2 de nieuwe kapitaalopbouw mogelijk worden samengevoegd met het kapitaal voor ingevaren ouderdomspensioen. Indien echter (zoals veelal het geval zal zijn) de verdere kapitaalopbouw bij default op pensioenleeftijd wordt gebruikt voor verwerving van een ouderdomspensioen en een latent partnerpensioen (vaak 70%) dan is het naar onze mening onvermijdelijk om voor de nieuwe kapitaalopbouw administratief een separaat kapitaal te vormen aangezien voor het ingevaren kapitaal de default verhouding over het verleden – zelfs als het default percentage onveranderd is - niet voor iedereen zal opgaan, bijvoorbeeld in geval van een echtscheiding.

Cijfermatige uitwerking

De waarde van de aanspraak verschilt niet tussen de verschillende hoofdvarianten en de varianten voor eerbiediging in waardetermen, maar de wijze waarop deze waarde over de verschillende componenten wordt verdeeld verschilt wel. In tabel 1 gaan we uit van een mannelijke deelnemer van 45 jaar met een aanspraak op partnerpensioen van € 10.000, 70% van het ouderdomspensioen dat daarmee dus € 14.286 bedraagt. We abstraheren van de toedeling van eigen vermogen via de standaardregel, ofwel we veronderstellen dat het beschikbare vermogen voor toedeling exact genoeg is om de waarde van de aanspraken toe te kunnen kennen. Die waarde is in dat geval ruim 207.000, waarvan bijna 4% de waarde van het partnerpensioen voor overlijden tot de pensioenleeftijd betreft (voor vrouwelijke deelnemers is dat percentage overigens aanzienlijk lager).

Voorbeeld cijfermatige uitwerking varianten eerbiediging in waardetermen (bedragen in euro)

Tabel 1: voorbeeld cijfermatige uitwerking varianten eerbiediging in waardetermen (bedragen in euro)
Variant 1 Kapitaal
na invaren
Risicopremie
Partnerpensioen
Interest
Toevoeging
Biometrisch
rendement
Kapitaal
na 1 jaar
Ingevaren OP 164.297   3.843 143 168.283
Ingevaren PP na 35.056   820 31 35.907
Ingevaren PP voor 8.128 -187 186 7 8.134
Totaal 207.481 -187 4.849 181 212.324
Variant 2
Ingevaren OP 164.297   3.843 143 168.283
Ingevaren PP 43.184 -187 1.006 38 44.041
Totaal 207.481 -187 4.849 181 212.324
Variant 3
Ingevaren OP + PP na 199.353   4.663 174 204.190
Ingevaren PP voor 8.128 -187 186 7 8.134
Totaal 207.481 -187 4.849 181 212.324
Variant 4
Ingevaren OP+PP 207.481 -187 4.849 181 212.324
Collectieve variant PP voor TV / reserve Sterfteresultaat Interest toevoeging Sterfteresultaat TV / reserve
PP voor pensioendatum 8.128 -187 186 7 8.134
Spaarkapitaal 199.353   4.663 174 204.190

In de varianten 1 en 3 wordt de waarde van het geëerbiedigde partnerpensioen voor overlijden tot de pensioenleeftijd een apart kapitaal, in varianten 2 en 4 wordt het onderdeel van ófwel het gehele kapitaal voor geëerbiedigd partnerpensioen ófwel het gehele kapitaal dat uit de omzetting voort is gevloeid. Bij een collectieve vorm wordt de waarde onderdeel van een te vormen voorziening of reserve.

De kapitalen ontwikkelen zich vervolgens door onttrekking van een risicopremie, en toevoeging van interest en biometrisch rendement. We zijn hier eenvoudigheidshalve uitgegaan van een forward-volgende rente en veronderstellen dat er geen overrendement is. Het kapitaal dat gericht is op partnerpensioen voor overlijden tot de pensioendatum zal zich vervolgens zodanig ontwikkelen dat daarvan op de pensioenleeftijd in beginsel niets resteert. Dat is het gevolg van de te onttrekken risicopremies, die (vanwege de oplopende sterftekans) oploopt naar mate de deelnemer ouder wordt.

In alle gevallen resulteert na een jaar een persoonlijk pensioenvermogen dat op totaalniveau identiek is (met uitzondering van de collectieve variant). Dat zou kunnen doen vermoeden dat de wijze van administratie van de geëerbiedigde aanspraak inwisselbaar is. Dat is echter om verschillende redenen niet het geval. Dat blijkt bijvoorbeeld als we het voorbeeld uitbreiden met een veronderstelde renteschok die zich aan het eind van het jaar voordoet. In dat geval resulteert, als we geen rekening houden met (een volledige) rente-afdekking, een risicodekking die verschilt tussen de onderscheiden varianten. Dat blijkt uit tabel 2.

Uitbreiding voorbeeld uit tabel 1 met renteschok

Tabel 2: uitbreiding voorbeeld uit tabel 1 met renteschok
Tarief FW RTS Variant 1 Variant 2 Variant 3 Variant 4 Collectief
Fictief directe inkoop uitgesteld OP 14.286 14.286 14.286 14.286 14.286
Fictief directe inkoop PP na 10.000
(70%)
10.000
(70%)
10.000
(70%)
10.000
(70%)
10.000
(70%)
Dekking PP voor 10.000
(70%)
10.000
(70%)
10.000
(70%)
10.000
(70%)
10.000
(70%)
Tarief FW RTS - 1% Variant 1 Variant 2 Variant 3 Variant 4 Collectief
Fictief directe inkoop uitgesteld OP 10.302 10.302 10.083 10.101 10.083
Fictief directe inkoop PP na 6.418
(62%)
6.581
(64%)
7.058
(70%)
7.071
(70%)
7.058
(70%)
Dekking PP voor 7.408
(72%)
6.581
(64%)
7.408
(73%)
7.071
(70%)
10.000
(99%)
Tarief FW RTS + 1% Variant 1 Variant 2 Variant 3 Variant 4 Collectief
Fictief directe inkoop uitgesteld OP 19.624 19.624 20.009 19.967 20.009
Fictief directe inkoop PP na 15.425
(79%)
14.974
(76%)
14.007
(70%)
13.977
(70%)
14.007
(70%)
Dekking PP voor 13.265
(68%)
14.974
(76%)
13.265
(66%)
13.977
(70%)
10.000
(50%)

Bij ongewijzigde rente zijn de dekkingen die vanuit de doorontwikkelde kapitaalcomponenten ontstaan identiek aan de aanspraken zoals ze waren direct voorafgaand aan het moment van omzetting naar persoonlijk pensioenvermogen. Bij lagere en hogere rentes echter verschilt de rentegevoeligheid voor elk ervan en verschilt dus ook de dekking. De dekking volgt voor kapitaal enkel gericht op partnerpensioen tot de pensioenleeftijd uit de gelijkblijvende dekking die gefinancierd kan worden uit jaarlijkse onttrekkingen van risicopremies uit dat kapitaal. Voor kapitaal gericht op het gehele partnerpensioen (in variant 2) is de dekking zodanig dat deze bij jaarlijkse onttrekking van een risicopremie over de gehele resterende levensduur gelijk kan blijven. Voor kapitaal gericht op het gehele ouderdomspensioen en partnerpensioen (in variant 4) geldt dat ook, waarbij echter ook fictief een inkoop van een uitgesteld ouderdomspensioen wordt verondersteld in de verhouding zoals die gold voorafgaand aan het transitiemoment. Hoewel de waarde zoals ontstaan bij transitie onaangetast is, is de dekking die daar tegenover kan staan bij hogere rente in alle varianten aanzienlijk hoger, maar bij een lagere rente aanzienlijk lager.

Bij collectieve vormgeving blijft de dekking in beginsel ongewijzigd. Of die dekking ook daadwerkelijk gestand kan worden gedaan, hangt daarbij wel af van gerealiseerde resultaten – bij gedaalde rente neemt de waarde van de (ongewijzigde) dekking toe, en daar moet een positief (beleggings)resultaat tegenover staan om de dekkingen uit de gevormde reserve na te kunnen komen. Het ligt voor de hand om het vermogen dat ter financiering van deze toezegging wordt aangehouden volledig risicovrij te beleggen.

Het resulterende risicoprofiel

Uit het cijfervoorbeeld blijkt dat als het partnerpensioen in waardetermen geëerbiedigd wordt, en als de waarde daardoor van vergelijkbare grootte blijft, er toch forse schommelingen in de hoogte van de dekking kunnen ontstaan. De meeste, zo niet alle pensioenuitvoerders gaan ongeacht de variant die bij de eerbiediging wordt gehanteerd uit van een leeftijdsafhankelijk risicoprofiel dat voor de verschillende onderdelen van het persoonlijk pensioenvermogen identiek is. Dat heeft tot gevolg dat met name bij lagere leeftijden ook voor het geëerbiedigd partnerpensioen een hoog risicoprofiel wordt aangehouden, vaak met weinig of zelfs geheel geen renteafdekking bij lagere tot middelbare leeftijden. Bij daadwerkelijke eerbiediging zou materiële renteafdekking naar onze mening passend zijn geweest.

Collectieve vormgeving zou aan die wellicht wenselijke mate van renteafdekking wellicht beter tegemoet kunnen komen. Voor het vermogen in de aangehouden reserve kan immers gemakkelijker een separaat risicoprofiel worden gehanteerd. Hoewel dat een voordeel voor die hoofdvariant mag heten, vinden wij dat niet per se doorslaggevend. Nog afgezien van de mogelijke obstakels die wet- en regelgeving voor deze variant opwerpen, is het de vraag of het wenselijk is dat er aanvullende complexe herverdeling ontstaat via de collectieve vormgeving van de eerbiediging. Die collectieve vormgeving zal immers tot positieve en negatieve resultaten leiden. Die resultaten moeten (afhankelijk van de interpretatie van de aanspraak en de mate van voorwaardelijkheid ervan) ofwel via eigen vermogen verlopen, ofwel leiden tot op- en neerwaartse aanpassingen van de geformuleerde aanspraken op partnerpensioen.

De uitvoering, maar ook de afdekking van (rente)risico, wordt bij collectieve vormgeving verder bemoeilijkt door de werking van het spreidingsvermogen. Om de initiële uitkering gelijk te laten zijn aan de (afgeleide) aanspraak moet immers ook het spreidingsvermogen (dan wel de in te kopen ‘dakpannen’ in de flexibele premieovereenkomst) worden gefinancierd.

Een geheel andere vormgeving zou ook tot een passend risicoprofiel kunnen leiden, namelijk door de geëerbiedigde aanspraken te behandelen binnen de collectieve uitkeringsfase. De wetgeving staat die vorm echter niet toe.

Communicatie

Ook communicatief lijkt ons eerbiediging in waardetermen te verkiezen boven eerbiediging in de vorm van een aanspraak. Onduidelijk is immers hoe communicatie over die aanspraak eruit zou moeten zien, en hoe de onzekerheid omtrent de hoogte ervan tot uiting te brengen. Ook bij eerbiediging in waardetermen is communicatie uitdagend, al was het maar omdat de waarde af zal nemen als de deelnemer in leven blijft. Dat geldt ook als de deelnemer in kwestie geen partner heeft. Hoewel dat niet anders (maar enkel transparanter) is dan in het huidige stelsel, zal een kapitaalscomponent die de gehele waarde verliest onvermijdelijkerwijs vragen oproepen.

Contact


Member of the Retirement leadership team

LinkedIn|Twitter


Related content tags, list of links Artikel Pensioen Update Pensioen Pensioenakkoord
Contact us