Het NSC heeft, samen met BBB, het eerder ingediende amendement herzien. Daarmee wordt ten dele tegemoet gekomen aan de (ongewoon uitgesproken) kritiek van de Raad van State, die het eerdere amendement ‘onvoldoende doordacht’ en niet in het belang van deelnemers noemde. De PVV heeft aangegeven het amendement te zullen steunen.
In het gewijzigde amendement is een referendum niet langer het uitgangspunt, maar worden fondsen geacht de omzetting als keuze voor te leggen aan deelnemers. Daarbij mag het fonds, mits dat als evenwichtig kan worden aangemerkt, ervoor kiezen dat deelnemers die bezwaar aantekenen wel bijdragen aan de compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek.
Als alternatief staat het amendement de vorm van een referendum nog altijd toe. Ook daar wordt voorzien in de mogelijkheid de afschaffing van de doorsneesystematiek uit fondsvermogen te financieren. De uitslag van het referendum zou vier weken voor het beoogde transitiemoment bekend moeten zijn (en ten minste 50% van de respondenten, bij een minimale opkomst van 30%, zou zich voor invaren moeten uitspreken) om de transitie doorgang te laten vinden.
Op uitvoeringstechnische implicaties wordt in het amendement niet ingegaan. Die zullen aanzienlijk zijn, ook bij de variant waarin individuele deelnemers kunnen afzien van de omzetting. Zoals in het amendement wel benoemd zullen selectie-effecten de gevolgen van de transitie, zowel voor hen die wel tot omzetting willen overgaan als voor hen die daar bezwaar tegen aantekenen, beïnvloeden. Die selectie-effecten worden vermoedelijk vergroot doordat bezwaarmakers dekkingsgraadneutraal worden behandeld. Dat in afwijking van de invaarmethodieken, zodat gepensioneerden bij bezwaar doorgaans een groter aandeel in het fondsvermogen behouden dan bij invaren en jongere deelnemers juist een kleiner.
In de week van 22 april wordt het amendement, samen met het wetsvoorstel waarop het betrekking heeft, in de Tweede Kamer besproken.
Vanwege de inbreng van het amendement voor deelnemersinspraak loopt de behandeling van het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie vertraging op. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat fondsen niet voor 1 juli 2025 uitsluitsel hebben of en zo ja onder welke voorwaarden indiening van het implementatieplan tot na die datum kan worden uitgesteld.
Minister Van Hijum stelt daarom in een verzamelbrief van 10 maart voor om in een aparte AMvB, die momenteel voorligt bij de Raad van State, op te nemen dat fondsen die na 1 juli 2026 invaren hun implementatieplan uiterlijk twaalf maanden voor de beoogde transitiedatum mogen indienen. Consequentie van indiening na 1 juli 2025 is dat fondsen niet langer in aanmerking komen om het transitie-FTK toe te passen. Om die reden is onderdeel van het voorstel verder om in die gevallen toe te staan dat fondsen voor de toeslagverlening terugvallen op de bepalingen zoals deze eerder van kracht waren in de verschillende indexatie-AMVB’s. Gevolg is dan wel dat de kortingsregels die van toepassing zouden zijn onder het transitie-FTK niet kunnen worden toegepast, en dat de herstelplanvereisten (en de eventueel daaruit voortvloeiende kortingsbepalingen) voor deze fondsen alsnog aan de orde kunnen zijn.
