Het ministerie heeft de geruchten bevestigd waarvan het FD op 22 april melding maakte: de wetgeving omtrent de tweede pijler aanpassingen volgens het pensioenakkoord wordt uitgesteld naar (uiterlijk) 1 januari 2023. De uiterlijke datum voor overgang naar het nieuwe stelsel verschuift daarmee ook, naar 1 januari 2027. De eerdere planning is, mede vanwege de veelheid aan reacties op de consultatie, te ambitieus gebleken. Minister Koolmees kondigt nu aan dat de wetsvoorstellen niet eerder dan begin volgend jaar aan de kamer kunnen worden gezonden. Ook de nieuwe systematiek voor het nabestaandenpensioen zal onderdeel uitmaken van die wetsvoorstellen.
De intentie is dat lagere regelgeving ten tijde van de publicatie van de wetsvoorstellen ter consultatie kan worden voorgelegd. Mede daardoor hoeven beoogde transities per 1 januari 2023 niet per se in het geding te komen, al verwachten wij dat invaren per die datum moeilijk of niet te realiseren zal zijn.
Beoogde transities per 1 januari 2023 hoeven niet per se in het geding te komen, al verwachten wij dat invaren per die datum moeilijk of niet te realiseren zal zijn.
Komende zomer zullen de Stichting van de Arbeid, het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie een transitiehandleiding (in de vorm van een informatieplatform) publiceren die partijen behulpzame informatie moet bieden ten behoeve van de transitie.
Gevolg van het uitstel is ook dat het transitie-FTK niet op 1 januari 2022 ingevoerd kan worden. Ten gevolge daarvan gelden ook de versoepelingen voor kortingen en indexaties per die datum (nog) niet. Wel worden de tegemoetkomingen voor kortingsmaatregelen die per einde 2019 en 2020 van kracht waren nogeens met een jaar verlengd.
De minister heeft bij de kamerbrief over het uitstel een onderzoek van de Stichting van de Arbeid gevoegd naar het stimuleren van pensioenopbouw voor zelfstandigen. In dat onderzoek worden voordelen, maar ook risico’s van opbouw in de tweede pijler benoemd. Die risico’s zijn gelegen in de verschillen in representatie die (wellicht) ontstaan tussen zelfstandigen en werknemers, de invloed op de uitvoeringskosten (die voor zelfstandigen hoger zullen zijn), en de risico’s van calculerend gedrag. Op een later moment volgt verder onderzoek naar deze mogelijkheden.
Het ministerie heeft ook een kabinetsreactie op het eerder gepubliceerde onderzoek naar AOW bij 45 dienstjaren, een ander onderdeel van het pensioenakkoord.
Tot slot heeft het ministerie gisteren ook een kabinetsreactie op het eerder gepubliceerde onderzoek naar AOW bij 45 dienstjaren, een ander onderdeel van het pensioenakkoord. In het onderzoek becijferde het ministerie dat in 2026 100.000 werknemers daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen, en dat dat aantal op zou kunnen lopen tot circa 150.000 in 2038. Vrouwen en migranten zouden minder snel in aanmerking komen, omdat zij vaker geen volledig arbeidsverleden hebben. In zijn algemeenheid kunnen beperkingen in de beschikbaarheid van gegevens over het arbeidsverleden een obstakel vormen. Bij globale indicatie zullen de (directe) kosten oplopen tot boven de 5 miljard per jaar in 2038.
Het kabinet constateert dat een generieke regeling het gewenste doel niet bereikt, en geeft aan daarover de komende tijd in overleg te willen gaan met sociale partners.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert.