Nadat veel pensioenfondsen jarenlang te maken hebben gehad met lage premiedekkingsgraden, is dat beeld sinds vorig jaar stevig gekanteld. Nu pensioenfondsen de premie voor 2024 vaststellen heeft de rente een niveau bereikt dat al lange tijd niet is gezien, en bij ongewijzigde premie en opbouw geldt dat zodoende ook voor de premiedekkingsgraad. Premiedekkingsgraden boven de 140% zijn dan geen uitzondering. Zonder de tegemoetkoming die de minister heeft geboden zouden de nieuwe parameters zelfs tot een verdere verhoging hebben geleid, vanwege de lagere te veronderstellen verwachte rendementen op zakelijke waarden. Overigens heeft DNB met betrekking tot die tegemoetkoming recent bevestigd dat verlaging van de premie ten gevolge van die tegemoetkoming niet is toegestaan, maar verhoging van de opbouw wel. Ook verdere afbouw van het risico, zoals verschillende fondsen vanwege de toegenomen hoogte van de dekkingsgraad overwegen, leidt bij rendementsdemping tot een verdere stijging van de premie.
Diverse fondsen overwegen vanwege de hoge premiedekkingsgraden die bij rendementsdemping aan de orde zijn een aanpassing van de dempingssystematiek. Eerder tekenden wij al aan dat rendementsdemping, immers gebaseerd op een continuïteitsgedachte, met een naderend invaarmoment een minder vanzelfsprekende dempingssystematiek is geworden.
Een dergelijke wijziging brengt wel de vraag met zich mee welke premiesystematiek te hanteren in de vergelijkingen tussen de huidige en nieuwe regeling die in het transitie- en implementatieplan moeten worden gemaakt. Gesteld zou kunnen worden dat de wijziging in premiesystematiek een wijziging met het oog op de transitie is, en dus (ook op grond van artikel 46c van het besluit uitvoering Pensioenwet, dat bepaalt dat in beginsel de Abtn van 30 juni 2022 bepalend is) buiten die vergelijking dient te blijven.
In het verlengde daarvan verdient de premiesystematiek op langere horizon in die vergelijkingen voor transitie- en implementatieplan ook bijzondere aandacht vanwege de rentescenario’s in de q-sets. De rentes in die set worden zodanig hoog dat premieverlagingen (in grotere mate dan doorgaans in beleid vastgelegd) evenwichtig zou mogen heten. Op het moment dat het premiebeleid om die reden nader compleet gemaakt wordt, moet ook worden overwogen of dat gevolgen moet hebben voor de verdere vergelijking – bijvoorbeeld gezien de consistentie in de premieveronderstellingen tussen huidige en nieuwe regeling, en/of tussen nettoprofijt en scenario-uitkomsten.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert